De frescotechniek is het beschilderen van een natte kalkpleisterlaag (“al fresco”). Eventueel wordt fresco als benaming aangevuld met de term “buono”. Dit is om een onderscheid te kunnen maken tussen verse beschilderingen en de latere beschilderingen op een droge ondergrond, te weten de “secco’s”.

De oorsprong van dit zeer oude schilderprocédé is moeilijk te achterhalen. De grotschilderingen van Altemira en frescoschilderingen in Egypte, Italië en Griekenland verwijzen naar al lang vervlogen tijden. Iets minder bekend is de temperatechniek. Een tempera is een schildering die gemaakt wordt met pigmenten, die vermengd worden met een kleverig bestanddeel zoals lijm of ei. Fresco en tempera worden vaak in combinatie met elkaar gebruikt.

Schildering in verse kalkpleisterlaag

Het principe van fresco’s komt neer op de kracht van de kalk. Direct na het aanbrengen van de laatste kalkhoudende pleisterlaag begint het aanmaakwater te verdampen en tegelijkertijd neemt de kalk (calciumoxyde) onder vorming van calciumcarbonaat koolzuur op uit de lucht. De aangebrachte pleisterlagen verstenen op deze wijze langzaam en nemen hun oude oervorm (kalksteen) weer in. Tijdens de beschildering op de nog verse pleisterlaag ontstaat op het oppervlak een glasachtig vlies van kristallijne koolzure kalk, die de verf onlosmakelijk met de ondergrond verbindt en die aan de kleuren de eigenlijke fijne sluier van een echte fresco geeft. Kalk is dan ook het enige bindmiddel dat aan de pleisterlagen wordt toegevoegd.

Materialenkennis noodzakelijk

Voor het welslagen van een goede fresco is, meer dan bij welke schildertechniek ook, een goede ambachtelijke basis nodig. Een grote kennis op het gebied van stukadoorstechnieken en materialen is absoluut noodzakelijk. Steeds meer wordt bij deze techniek een samenwerking gevonden tussen stukadoor en kunstenaar.